Ontstaan van de Gereformeerde kerk van Doezum

 11 APRIL 2017 GJKOK

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk in het Groningse dorp Doezum werd op 31 maart 1941 geïnstitueerd. Voor het echter tot instituering kwam moest de zaak tot op de Generale Synode van Amsterdam 1936 besproken en beslist worden. Niet voor niets dat in het gedenkboekje van die kerk de instituering ‘een kerkstrijd’ genoemd wordt en ‘een heel moeilijke en zware weg om tot openbaring te komen’.

Dat werd niet in de laatste plaats veroorzaakt door het feit dat de gereformeerden die tot de kerk van Doezum zouden gaan behoren, ressorteerden onder drie verschillende Gereformeerde Kerken, namelijk die van Grootegast, van Gerkesklooster-Stroobos en van Kornhorn.

Gerkesklooster-Stroobos.

Eerst moet duidelijk gemaakt worden waarom de wens tot instituering van een eigen kerk voor het eerst tot uiting kwam. Daarbij speelde de fusie tussen de Gereformeerde kerken ‘A’ en ‘B’ in de Friese tweelingdorpen Gerkesklooster en Stroobos een belangrijke rol.

De kerk aan de Groningerstreek in Stroobos.

In het dorp Stroobos werd in 1845 een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. Door de landelijke kerkfusie tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis werd ook deze gemeente sinds 1869 in het vervolg ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ genoemd. Het kerkje van deze gemeente werd gebouwd aan de Groningerstreek.

In het aanpalende dorp Gerkesklooster werd veertig jaar later, op 19 oktober 1886, de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd. Ook die kerk bouwde een eigen bedehuis en wel aan de Friesestreek.

De pastorie en de kerk van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Gerkesklooster (foto: ‘Vijftig jaar…’).

1892 – 1917 – 1925…

Nadat in 1892 de landelijke kerkfusie van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ uit de Afscheiding en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ uit de Doleantie plaatsvond, leefden beide gemeenten vooralsnog onafhankelijk naast elkaar voort. Pas per 24 oktober 1917 waren ze zover dat beide kerken zich respectievelijk ‘Gereformeerde Kerk Gerkesklooster-Stroobos A’ en ‘Gereformeerde Kerk Gerkesklooster-Stroobos B’ gingen noemen. Eerst op 4 september 1925 kwam de volledige vereniging tot stand en heette de verenigde kerk ‘Gereformeerde Kerk Gerkesklooster-Stroobos’. Afgesproken werd beide kerkgebouwen buiten gebruik te stellen en een nieuwe kerk te bouwen op de plaats van de dolerende kerk aan de Friesestreek in Gerkesklooster. Deze kerk werd in 1926 in gebruik genomen.

Afbeelding!

Kaart met de Eesterweg van Doezum naar het Prinses Margrietkanaal; links de locatie van de nieuwe kerk; rechts die van de kerk in Stroobos (kaart: Google).

De voorgeschiedenis te Doezum.

De locatie van de nieuwe gereformeerde kerk van Gerkesklooster-Stroobos was nadelig voor de gereformeerden in Doezum die woonachtig waren aan de Eesterweg (de verbindingsweg tussen Doezum en Stroobos). Zij hadden namelijk altijd behoord tot de kerk van Stroobos en kerkten aan de Groningerstreek; de nieuwe kerk aan de Friesestreek in Gerkesklooster lag voor de Doezumers een behoorlijk eind verder weg.

Bovendien was het zo dat in het oude centrum van Doezum de ressorten van de drie Gereformeerde Kerken waartoe Doezum behoorde, bij elkaar kwamen: ‘Een gedeelte van de gereformeerde gezinnen moet naar Kornhorn ter kerk, een ander gedeelte naar Grootegast, en een derde gedeelte naar Gerkesklooster-Stroobos, alzoo drie kanten uit. Deze grenzen gaan gedeeltelijk juist door het centrum van het dorp, zoodat men aan de eene zijde van den weg wonende naar Grootegast moet, en aan de andere zijde naar Kornhorn’.

Een school en verenigingen.

In Doezum was in 1922 een gereformeerde school geopend met drie lokalen, door velen in die tijd als het beste middel tot evangelisatie beschouwd. De school telde meteen al zo’n negentig leerlingen. Tien jaar later bedroeg het leerlingenaantal zelfs al 178, verdeeld over vijf lokalen.

 

Hoofdonderwijzer R. Booy was initiatiefnemer tot de stichting van een aantal (jeugd-) verenigingen. Zo kwamen er een Anti-Revolutionaire kiesvereniging (de ARP was ‘de gereformeerde’ politieke partij, later in het CDA opgegaan), een gereformeerde Jongelings Vereniging, een Meisjesvereniging, een landbouworganisatie enz. De hoop en de wens om ook een Gereformeerde Kerk te stichten werden daardoor steeds sterker.

Het verloop van de kwestie.

In 1930 werd de eerste poging ondernomen om tot kerkinstituering te komen. Aan elk van de drie kerken werd een brief gestuurd, ondertekend door een aantal belijdende- en doopleden, waarin gevraagd werd om advies en medewerking. De kerkenraad van Kornhorn organiseerde toen een bijeenkomst met de ondertekenaars die tot de kerk van Kornhorn behoorden, met als gevolg dat de meesten van hen hun handtekening terugnamen. Alle drie kerkenraden beslisten vervolgens ten nadele van het verzoek van de Doezumers.

Op 2 december 1932 ondernamen de Doezumers een tweede poging. De drie kerkenraden kregen opnieuw een schrijven, nu door in totaal 63 gemeenteleden ondertekend. In de brief vroegen ze ‘in Doezum bijeenkomsten te mogen houden, waarin Gods Woord werd gebracht om op deze wijze na verloop van tijd in den geordenden weg te komen tot institueering van de plaatselijke kerk van Doezum’.  Ook nu gingen de drie kerkenraden niet op het verzoek in.

De door de kerken van Gerkesklooster en Stroobos gezamenlijk gebouwde, en in 1926 in gebruik genomen gereformeerde kerk te Gerkesklooster.

Naar de classis.

De broeders en zusters in Doezum gingen in januari 1933 in beroep bij de classis Grootegast. De classis benoemde drie deputaten. Dezen moesten de zaak van alle kanten bekijken en met een advies komen. Ze schreven een uitvoerig rapport, waarin ze adviseerden tégen kerkinstituering te Doezum. In een brief aan de classis, gedateerd augustus 1933, ondertekend door hoofdmeester R. Booy, G. Wijma en F. van der Naald, vermeldden de Doezumers voor de zekerheid nog eens duidelijk de redenen voor hun verzoek, maar de classis wees het verzoek af, ‘aangezien de gevraagde instituering de belangen van de kerk van Kornhorn vooralsnog te zeer zou schaden’.

Een feit was inderdaad dat de kerk van Kornhorn er de meeste schade van zou ondervinden als Doezum zelfstandig werd. Kornhorn zou ongeveer honderd gezinnen overhouden, waarmee die kerk mogelijk ‘hulpbehoevend’ zou worden. De andere twee kerken, Grootegast en Gerkesklooster-Stroobos, zouden er wel éven iets van merken, maar door hun groei zouden ze al snel hun kerkelijk leven op de gewone wijze kunnen hervatten.

Naar de Particuliere Synode.

Hoe dan ook, ondanks het feit dat de classis het woord ‘vooralsnog’ in haar oordeel had ingevoegd, ging Doezum in beroep bij de Particuliere Synode Groningen, die op 13 juni 1934 gehouden werd. Het verzoek was ondertekend door intussen maar liefst meer dan honderd belijdende leden. Men verzocht in het schrijven hun verzoek mondeling te mogen toelichten. Maar zonder een onderzoek door deputaten in te stellen verenigde de synode zich ‘na ampele bespreking’ met het oordeel van de classis Grootegast ‘en besluit de broeders te berichten dat zij deswege aan hun verzoek niet kan voldoen’. Redenen voor het besluit werden niet gegeven.

 

De uitspraak van de Particuliere Synode Groningen 1934.

‘Vereniging Gereformeerd Kerkelijk leven’.

De Doezumers lieten het echter niet bij zitten. Hun doel was en bleef: de instituering van een Gereformeerde Kerk. Daartoe richtten zij in oktober 1934 de Vereeniging ‘Gereformeerd Kerkelijk leven gevestigd te Doezum, gemeente Grootegast’ op. Deze werd koninklijk goedgekeurd en bezat dus rechtspersoonlijkheid. Dat was van belang om te kunnen kopen, verkopen, en schenkingen te aanvaarden, enz.

De grondslag was natuurlijk ‘de Heilige Schrift, naar opvatting van de Drie Formulieren van Eenigheid’. Het doel van de vereniging was ‘de institueering van de Gereformeerde Kerk te Doezum of het houden van een geregelden dienst des Woords aldaar te bevorderen. Zij tracht dit doel te bereiken door a. het houden van vergaderingen; b. het vormen van een fonds ter verkrijging van een vergaderlokaal en c. alle andere wettige middelen, die aan het doel bevorderlijk kunnen zijn’.

Om lid te worden moest je aan verscheidene voorwaarden voldoen: ten eerste moest je lid zijn van een Gereformeerde Kerk in Nederland en verder moest je met de grondslag en het doel der vereniging instemmen. Verder diende je in Doezum woonachtig te zijn en een bijdrage voor het lidmaatschap te betalen.

Staatscourant, 5 en 6 april 1935.

Naar de Generale Synode.

Toen de Particuliere Synode Groningen 1934, zonder verdere opgaaf van redenen, hun verzoek afgewezen had, ging men in juni 1936 in appèl bij de Generale Synode te Amsterdam. De ondertekenaars van het appèl waren keurig verdeeld over de drie kerken: 47 leden van Grootegast, 39 van Kornhorn en 24 van Gerkesklooster-Stroobos. Niet alleen de Doezumers stuurden de synode echter een bezwaarschrift, ook de kerkenraad van Kornhorn had de synode stukken toegestuurd waaruit moest blijken hoeveel schade de kerk van Kornhorn wel niet zou lijden door de instituering van de kerk te Doezum.

De synode benoemde drie Deputaten die de ontvangen stukken onderzochten. De leden van die commissie waren prof. dr. G. Ch. Aalders (1880-1961) te Hilversum (hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam), ds. A.J. Bouma (1892-1955) van Heerenveen en ouderling J.J. Beukenkamp van Den Ham. De commissie  hoorde ook een drietal vertegenwoordigers van Doezum en een tweetal leden van Kornhorns kerkenraad; een van die twee was ook lid van de classis Grootegast.

Het onderzoek van de Deputaten.

Natuurlijk begonnen de Deputaten hun onderzoek met zich nader op de hoogte te stellen van de argumenten die over en weer werden gebruikt.

Het standpunt van Doezum.

De Doezumers verklaarden ‘dat het volgens Gods Woord en volgens de Kerkorde tot de taak van de gelovigen op alle plaatsen behoort, wáar dat kan de kerk van Christus tot openbaring te brengen’. Voor Doezum was die tijd nu aangebroken. De hervormde kerk ter plaatse was modern (c.q. vrijzinnig), terwijl voor de honderd gereformeerde gezinnen in Doezum nog steeds geen kerkdiensten gehouden werden. De geestelijke verzorging van die honderd leden was verdeeld over drie kerken; dat zou veel beter kunnen gebeuren door één plaatselijke kerk. ‘De gereformeerde school in het dorp heeft sinds 1922 krachtig bijgedragen tot de versterking van het gereformeerd element in Doezum en zal in de toekomst ongetwijfeld een machtig hulpmiddel zijn voor de kerk, zo het tot instituering mocht komen’.

Bovendien ontbrak het in Doezum niet aan geschikte personen voor benoeming tot ouderling en diaken. De armen zouden behoorlijk verzorgd kunnen worden en bovendien zou, wanneer de eisen niet al te hoog gesteld werden, het mogelijk zijn binnen afzienbare tijd over te gaan tot het beroepen van een eigen predikant, zonder dat de hulp van de zusterkerken zou moeten worden ingeroepen. ‘Waar de Heer zulke mogelijkheden geeft, zou het schuldige laksheid zijn, wanneer niet de hand aan den ploeg geslagen werd’, zo geloofden de Doezumers.

Overigens besefte Doezum de nood van Kornhorn wel. Die kerk zou aanvankelijk verzwakt worden, maar ‘deze stoot zou toch kunnen worden opgevangen, doordat classis en particuliere synode eenige meerdere hulp boden’. En trouwens, als Doezum zelfstandig zou worden behoefden Kornhorn en Grootegast niet over te gaan tot vergroting van het kerkgebouw. Dat zou die kerken veel geld besparen.

De gereformeerde kerk te Kornhorn van 1882-1945 (daarna werd het de vrijgemaakt-gereformeerde kerk) – foto: Reliwiki, Andre van Dijk.

Het standpunt van Kornhorn, Grootegast en Gerkesklooster-Stroobos.

Grootegast en Kornhorn meenden dat in Doezum de kerk al tot reformatie gekomen was, namelijk door de instituering van de kerken in Stroobos en in Kornhorn, waartoe Doezum behoorde. Een zelfstandige Gereformeerde Kerk was daar dus niet meer nodig. Oók niet op grond van de kerkorde, en evenmin op grond van de bepalingen die bij de kerkvereniging in 1892 waren vastgesteld. ‘Inwilliging van het verzoek zou zelfs ingaan tégen die bepalingen, omdat die ook de rechten van de kerk van Kornhorn beschermen, terwijl instituering van een kerk te Doezum het bestaan van die van Kornhorn zou bedreigen en althans haar welzijn zeer zou schaden’. De kerk van Kornhorn zou daardoor immers naar schatting 55 gezinnen verliezen, dat was ruim een derde deel van het totaal aantal gezinnen.

Verder vonden Kornhorn en Grootegast dat de afstand van de bestaande kerkgebouwen geen rol speelde. Als dát als reden voor instituering van de kerk te Doezum zou worden gebruikt, en mede op grond dáarvan besloten zou worden de kerk te institueren, dan zou dat ‘een verkeerd precedent’ scheppen en ‘dan kwam er in de classis nog heel wat te doen’. De deputaten vonden dat trouwens geen geldig argument, omdat Doezum de afstand tot de kerkgebouwen in hun bezwaarschriften althans nooit als reden voor hun verzoek hadden gebruikt.

De kerk van Gerkesklooster-Stroobos was het trouwens ook met deze redenering van Kornhorn en Grootegast niet eens. ‘Zíj achtte voor wat betreft haar leden die te Doezum wonen, de afstand wél van betekenis. Ook vond zij dat – omdat Doezum zowel godsdienstig als burgerlijk een eenheid is – deze eenheid zich ook kerkelijk zou moeten demonstreren. Bovendien: in Doezum bestond een (rechtzinnige) hervormde evangelisatie met een eigen kerkgebouwtje: alleen al dáarom was het van belang dat er ook een Gereformeerde Kerk kwam!

De vroegere rechtzinnig-hervormde evangelisatie te Doezum (eigen opname).

De Deputaten besloten hun onderzoeksverslag met de woorden: ‘Het doet eenigszins eigenaardig aan, dat Gerkesklooster-Stroobos ondanks alles, wat zij vóór kerkinstitueering  te Doezum aanvoerde, tóch met de beide andere kerken het verzoek áfwees. Hoe dit ook zij, zij gaf toch duidelijk blijk de zaak gansch anders te beschouwen dan haar beide zusterkerken’.

Op weg naar de oplossing.

Eenmaal met alle gegevens en argumenten op de hoogte trachtten de Deputaten tot een oplossing te komen. Daartoe vergaderden zij met de broeders en zusters in Doezum en vervolgens met de kerkenraad van Kornhorn. Op die laatste bijeenkomst waren ook vertegenwoordigers aanwezig van de kerk te Grootegast, onder wie ds. M. Elzinga (1875-1952), die optrad als adviseur van Kornhorn. Ook ds. W. Schepel (1878-1952) van de nabijgelegen Gereformeerde Kerk van De Wilp was aanwezig.

Allereerst vertelden de Deputaten aan de kerkenraad van Kornhorn, dat zij de aangevoerde argumenten uit de kerkorde en de bepalingen van 1892 voor deze zaak van geen belang vonden. Een bespreking over de vraag of de kerk van Doezum al tot reformatie gekomen was, was wat hen betreft dan ook niet nodig. Vandaar dat men zich beperkte tot de praktische argumenten door de kerken aangevoerd (zonder dat overigens die kerken daartegen bezwaar maakten).

De financiën en de ledentallen.

Natuurlijk kwam de financiële schade die Kornhorn zou lijden eerst ter sprake. Doezum meende dat Kornhorn – door het mislopen van de kerkelijke bijdragen van de gezinnen die bij de nieuwe kerk te Doezum zouden gaan behoren – ongeveer fl. 500 schade zou lijden. De Deputaten vonden die berekening echter onjuist. Ook de collectegelden van de Doezumers liep Kornhorn immers mis. De Deputaten achtten een bedrag van fl. 933 realistisch. Wat hun betrof zat de raming van Kornhorn veel te hoog: die kerkenraad had de schade op fl. 1.500 berekend, en als je het tekort in 1936 daar bij optelde zou de schade zelfs fl. 2.500 bedragen. ‘Tot opheldering van dit verschil kwam het in den loop der besprekingen niet’, zo meldden de deputaten in hun rapport.

Hoofdonderwijzer R. Booij heeft vanaf het begin veel voor de Gereformeerde Kerk te Doezum betekend.

Volgens Doezum zou Kornhorn ongeveer 45 gezinnen verliezen als Doezum een zelfstandige Gereformeerde Kerk zou worden. Kornhorn berekende dat aantal echter op 60 tot 70. ‘Ook dit verschil in berekening werd niet ten volle opgehelderd’, zo schreven de deputaten.

De Doezumers meenden dat hun nieuwe kerk zichzelf financieel gezien zou kunnen redden en dat het financiële nadeel dat Kornhorn zou ondervinden makkelijk zou kunnen worden verholpen, als de classis en de particuliere synode elk fl. 250 aan Kornhorn zouden toekennen. Daartegenover stelde ds. Elzinga van Grootegast dat de classis onmogelijk meer kon betalen dan ze nu al deed. En trouwens, zo zei hij ook, niet alleen de kerk van Kornhorn, maar ook die van Doezum zou naar zijn overtuiging ‘diep hulpbehoevend’ worden.

De Deputaten vroegen zich af of de grens tussen de kerk van Kornhorn en de nieuwe kerk van Doezum niet wat anders getrokken kon worden, zodat Kornhorn minder gezinnen verloor. ‘Die mogelijkheid is aanwezig’, zo waren de deputaten van mening. ‘De vermindering zou kunnen worden teruggebracht tot 30 of zelfs tot 15 gezinnen’. Maar Kornhorn wilde daar niets van weten.

Kon de kerk van Doezum dan misschien een van jaar tot jaar teruglopend bedrag aan financiële steun aan Kornhorn afdragen? zo stelden de deputaten voor. Doezum wilde dat wel, ‘mits dat bedrag lager was dan het totaal van de tot nu toe door Doezum betaalde kerkelijke bijdragen’. Kornhorn zei weliswaar geen hard ‘nee’ tegen die gedachte, maar stond er toch sceptisch tegenover. Overigens vonden de deputaten het vreemd dat Kornhorn zélf zei dat het deed wat zij kon om de kerkelijke bijdragen van haar leden zo hoog mogelijk te krijgen, maar dat ds. Elzenga opmerkte, dat in deze streek de offervaardigheid wel wat groter kon zijn’.

De Deputaten merkten op dat de classis Grootegast er met haar 17 Gereformeerde Kerken eigenlijk heel gunstig voorstond, omdat geen enkele van die kerken minder dan 400 leden telde. ‘Andere classes met meer hulpbehoevende kerken staan er heel wat minder gunstig voor en doen verhoudingsgewijze heel wat meer voor hun noodlijdende gemeenten’. Kornhorn (met op dat moment 600 leden) wees die redenering af; ze mocht dan wel meer dan 400 leden tellen (óók nadat in Doezum een eigen kerk geïnstitueerd zou zijn), maar de bevolking in deze streek was arm.

De toenmalige gereformeerde kerk te Grootegast.

De Deputaten drongen er bij Kornhorn op aan alsnog overleg te plegen met de Doezumers, die daar zelf ook om gevraagd hadden. ‘De praeses van de kerkeraad wilde echter van overleg niet weten. Het wekte toch maar verwachtingen, die toch niet konden worden bevredigd’. Desondanks constateerden de deputaten ‘dat de gedachte van institueering door niemand absoluut verworpen werd’. Ds. Elzinga had zelfs opgemerkt: ‘Indien de omstandigheden het toelaten, moet Doezum zelfstandig worden’. De classis had immers destijds beslist: ‘Vooralsnog niet’.

Advies aan de Generale Synode Sneek (1939).

De deputaten achtten het een belemmerende factor dat in Doezum de gereformeerden tot drie verschillende kerken behoorden. Ze konden het verzoek om in Doezum een zelfstandige Gereformeerde Kerk te institueren ten volle onderschrijven. ‘Liever nog, zij spreken als hun vaste overtuiging uit, dat kerkinstitueering te Doezum niet slechts te verdedigen, doch in hooge mate wenschelijk is en zij zouden gaarne zien dat uw synode in haar uitspraak dat punt vollen nadruk gaf’. Na nog enige woorden besteed te hebben aan de vraag hoe groot een kerk moest zijn om geïnstitueerd te kunnen worden, vond men dat daarvoor ongeveer vijfentwintig gezinnen in ieder geval nodig waren. ‘En wanneer wij dezen maatstaf aanleggen, dan lijdt het geen twijfel of de toestand in Doezum is voor kerkinstitueering uitermate gunstig: niet slechts een twintig of vijfentwintig gezinnen zullen daar tot de kerk gaan behooren, neen, bij een matige schatting komt men reeds tot het viervoudige’. Dat wilde niet zeggen dat er financieel gezien geen vuiltje aan de lucht was, maar de overtuiging van ds. Elzinga ‘dat Doezum diep hulpbehoevend zou worden’ leek hun overdreven.

Toch adviseerden de deputaten niet dat meteen kon worden overgegaan tot instituering: ‘Samenvattende adviseeren de deputaten uw synode uit te spreken: Hoewel op dit oogenblik kerkinstitueering te Doezum klaarblijkelijk op te groote finantiële bezwaren stuit, zullen toch én de kerk van Kornhorn én de classis Grootegast, in harmonieuze samenwerking met de broeders uit Doezum, er op aan hebben te werken dat, zoo spoedig als dat in redelijkheid mogelijk is, de kerkinstitueering te Doezum een feit worde, omdat het geestelijk belang van Doezum dit vordert en omdat het, ook met het oog op de activeering van de aanwezige krachten, wenschelijk is, dat op zooveel mogelijk plaatsen kerken geïnstitueerd worden’.

 

De uitspraak van de Generale Synode Sneek 1939.

Het advies werd aanvaard door de Synode van Sneek, die op 24 oktober 1939 gehouden werd. De kerk van Kornhorn werd verzocht met bekwame spoed en in goede samenwerking met Doezum en de beide andere kerken (Grootegast en Gerkesklooster-Stroobos) met de gevraagde samenkomsten te beginnen, voorafgaande aan de instituering. De classis Grootegast en de Particuliere Synode Groningen werd aanbevolen op uitvoering van het besluit van de generale synode toe te zien.

De zaak bleek echter nog lang niet voor elkaar. Kornhorn wilde eerst – voordat de bijeenkomsten gehouden zouden worden – dat de classis de kerkelijke grenzen alvast ging vastleggen. Dat alles had echter geen invloed op de instituering van de kerk te Doezum, want de strubbelingen rond de vaststelling van de kerkelijke grenzen werden pas veel later opgelost, namelijk tijdens het predikantschap van ds. J.A. Meijer (1902-1974), die in 1946 en 1947 in Doezum stond.

De synode nam de adviezen van de Deputaten over en adviseerde de kerkenraad van Kornhorn bovendien zijn ‘medewerking te verlenen tot het houden van afzonderlijke samenkomsten van de broeders en zusters te Doezum’.

Hoe het verder ging.

Op 15 september 1940 werd in Doezum de eerste kerkdienst in de gereformeerde school gehouden! In een schrijven (van 12 september 1940) aan de tot de toekomstige gemeenteleden van Doezum drong hoofdmeester R. Booy er bij hen op aan ‘dat deze diensten, van het begin af, voldoende belangstelling hebben; het betreft hier de uitvoering van een synodebesluit’. De voorganger in de eerste dienst was ds. E.H. Woldring (1884-1961) van Kornhorn. Al gauw bleken de samengevoegde schoollokalen te klein!

Een eigen kerk.

In Doezum stond in die tijd aan de Provincialeweg juist een klein kerkgebouw-met-torentje én met een pastorie, die hadden toebehoord aan de toen al overleden dokter Andriessen. Deze had jaren eerder, na onenigheid met de kerkenraad, een eigen kerk gesticht, de ‘Vereniging Vrije Evangelisatie’. Nadat de kerk en de pastorie door de na enige tijd opgeheven gemeente verlaten waren, werd de pastorie bewoond door de familie J. Stokroos, terwijl het kerkgebouw in gebruik was bij de firma Boek als opslagruimte.

Het vroegere kerkje van dokter Andriessen, dat in 1926 door de gereformeerde kerk te Doezum in gebruik genomen werd.

Deze kerk kon in 1940 in huurkoop verkregen worden en werd daarna flink opgeknapt. Een harmonium werd bij wijze van orgel in bruikleen gegeven en uit de school kwam een oude kachel, ‘maar de warmte die zondags uit de harten der toeschouwers straalde, steeg vér uit boven de warmte van de kachel’. De kerkdiensten hoefden toen dus niet meer in de gereformeerde school gehouden te worden, maar vonden in het vervolg plaats in het eigen kerkje aan de Provincialeweg!

Geïnstitueerd!

Nauwelijks nog iets stond toen de instituering van de kerk te Doezum in de weg. Op 31 maart 1941 werd de Gereformeerde Kerk te Doezum geïnstitueerd. In dezelfde dienst – namens de kerkenraad van Kornhorn opnieuw onder leiding van ds. Woldring – waren eerst de ambtsdragers gekozen die vervolgens in het ambt bevestigd werden. Twee vliegen in één klap. Het waren de ouderlingen: R. Booy (preses), K. van der Laan, P. Horinga en H. Zuidersma en de diakenen U. de Vries, J.F. van der Veen en F. Luinstra.

De kerk aan de Provincialeweg had driehonderd zitplaatsen terwijl de gaanderij zonder veel kosten met dertig zitplaatsen uitgebreid kon worden.

De eerste predikanten.

Ds. K.M.R. van der Beek (1916-1992).

In 1941 en 1942 verrichtte de emeritus-predikant ds. P. van der Sluis (1887-1973) hulpdiensten. Hij werd in 1942 opgevolgd door ds. K.M.R. van der Beek (1916-1992) uit Groningen waar hij als kandidaat woonachtig was, die van 1942 tot 1945 aan de kerk van Doezum verbonden was. Zijn opvolger, de al eerder genoemde ds. J.A. Meijer stond slechts kort in Doezum, namelijk in 1946 en 1947. Maar in 1948 kwam ds. J.H. Staal (1892-1971) naar Doezum, die daar tot zijn emeritaat in 1961 stond.

De naast de kerk aan de Provincialeweg staande pastorie.

Een nieuwe kerk.

Na verloop van tijd bleek het kerkje aan de Provincialeweg te klein, maar ook bouwvallig te worden. De geringe plaatsruimte viel op: vaak gebeurde het dat de jeugd plaats nam in de kleine consistorie. Daar kon je de predikant weliswaar horen maar in ieder geval niet zien. En ook als je achter op de galerij stond of daar op de vloer of op de trap zat was de dominee onzichtbaar. Ook klachten over de toestand van het kerkgebouw zelf waren bijna een vast punt op de kerkenraadsvergaderingen. De toestand van de vloer was slecht en was in 1956 al zodanig, dat herstel niet meer mogelijk was. De vloerbalken waren namelijk verrot en de banken gingen verzakken. Stel je voor dat ook díe kerkgangers de predikant straks niet meer zouden kunnen zien! Met het leggen van betontegels hoopte men het euvel voorlopig te kunnen beteugelen.

De kerkenraad had de keuze uit twee mogelijkheden: de oude kerk vergroten en het oude gedeelte van de kerk een stevige opknapbeurt geven óf een geheel nieuwe kerk bouwen. De gemeentevergadering koos voor de laatste optie. Op 31 maart 1949 werd de eerste vergadering gehouden van de gevormde bouwcommissie, hoewel eigenlijk meer een commissie ‘ter vergaring van financiën voor de stichting van een nieuw kerkgebouw met de daarbij behorende gebouwen’.

Een kwartjesactie werd ingesteld: door ieder verdienend gemeentelid werd een kwartje per week gespaard. Er kwam een Verjaardagsfonds, waaraan jarigen op hun verjaardag een feestgave konden geven; er werden aardappelen gepoot en verkocht en de Vrouwenvereniging organiseerde allerlei acties.

Ds. J.H. Staal legt de eerste steen van de nieuwe kerk aan de Perastraat (foto: ‘Vijftjg jaar…’).

In het begin van 1960 werd een architect in de arm genomen. Men kwam terecht bij de bekende gereformeerde kerkbouwer Egbert Reitsma. Hij zou plannen maken voor een nieuwe kerk, met de restrictie dat die niet meer dan fl. 150.000 mocht kosten. Natuurlijk liet het prijskaartje van de plannen een aanzienlijk hoger bedrag zien (meer dan fl. 200.000), zodat bekeken werd waar op bezuinigd kon worden. Gelukkig kwam de landelijke gereformeerde ‘Stichting Steun Kerkbouw’ (SSK) met een gift van fl. 25.000 over de brug. Hoe dan ook, de gemeentevergadering wilde de plannen doorzetten. De fa. Alserda was de laagste inschrijver en kreeg de opdracht tot de bouw van de kerk.

 

De eerste steen voor de nieuwe kerk werd door ds. Staal in de vacante periode gelegd, namelijk op 25 augustus 1962. De steen droeg als inscriptie de tekst uit Efeziërs 2 vers 20: ‘Gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Jezus Christus zelf als de Hoeksteen’. De nieuwe kerk aan de Perastraat in Doezum – ‘De Haven’ – werd op 26 september 1963 in gebruik genomen.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Doezum tussen 1942 en 2007.

De oude kerk afgebroken.

De oude kerk aan de Provincialeweg werd sindsdien als werkplaats gebruikt door een bandenbedrijf en de pastorie werd bewoond door de directeur van dat bedrijf. In 1998 werd de kerk, waarvan de toren bij de ombouw tot bedrijf al het loodje had gelegd, afgebroken, omdat het genoemde bedrijf een  nieuwe fabriekshal wilde bouwen.

In 1998 werd de oude kerk aan de Provincialeweg afgebroken.

De gereformeerde kerk ‘De Haven’, die op 26 september 1963 in gebruik genomen werd.

De Haven in Doezum: deze kerkzaal werd in 2017 onttrokken aan de kerkdiensten gebruikt.

( Diensten nu in het bijgebouw `t Anker, links op de foto, of de Vituskerk aan de Provincialeweg.)

Bronnen:

Acta Particuliere Synode Groningen, 1934

R. Booy, G. Wijma, F. van der Naald, Kerkinstitueering Doezum. Aan de kerkeraden van de Geref. Kerken behoorende tot de classis Grootegast. Doezum, augustus 1933

A.J. Bouma, F.J. Jonkhoff, Rapport van de deputaten, aangewezen door de Generale Synode van Amsterdam 1936 inzake de kwestie omtrent kerkinstitueering te Doezum. Kampen, 1939

F. Diekmann, Van Curringhe en Korhoenders. G.p., 1994

F. Pera, Vijftig jaar Gereformeerde Kerk Doezum, 1941-1991. Doezum, g.j. [1991]

K. van der Schuit, Gereformeerde Kerk Gerkesklooster-Stroobos, 1926-2001. Gerkesklooster, 2001

 

Agenda

Geen evenementen

Dagelijkse bijbeltekst

  • Hij ging zitten en riep de twaalf bij zich. Hij zei tegen hen: ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal willen zijn en ieders dienaar.’ Hij pakte een kind op en zette het in hun midden neer; hij sloeg zijn arm eromheen en zei tegen hen: ‘Wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar hem die mij gezonden heeft.’ -- Marcus 9:35-37